Beeldhouwsters van de Maliebaan

Beeldhouwsters van de Maliebaan

Galerie Quintessens toont beelden en tekeningen van 10 vrouwelijke beeldhouwers. Deze kunstenaars maakten in opdracht van de gemeente Utrecht een beeld voor de Utrechtse Maliebaan. In de galerie is werk te zien van Fioen Blaisse, Willy Blees, Helen Frik, Lotti van der Gaag, Luut de Gelder, Ellie Hahn, Maja van Hall, Pearl Perlmutter, Judith Pfaeltzer en Eja Siepman van den Berg. Ook wordt een selectie tekeningen getoond van Charlotte van Pallandt.

 

Men is het er niet over eens. De Hagenaars, fier op hun Lange Voorhout, houden hun residentiele poot stijf. Volgens hen is de statige Utrechtse Maliebaan niet de mooiste laan van Nederland, maar verdient hun Voorhout die titel. In Utrecht denkt men daar traditiegetrouw anders over. De honderden bomen die aan weerskanten de weg flankeren (ooit vier rijen bomen aan elke kant en na 1860 drie rijen) en de prachtige huizen langs deze brede, bijna één kilometer lange allée vervullen de Utrechters met trots.

De Maliebaan werd in de eerste helft van de 17de eeuw aangelegd als kolfbaan voor studenten. Dat was om studenten naar de nieuwe universiteitsstad te lokken. Het paille-maillespel (een soort cricket) was populair en net als in veel andere steden besloot Utrecht een paille-maillebaan aan te leggen. Eeuwenlang bleef de Maliebaan vooral een buitengebied voor hoveniers en wandelaars, totdat in de 19de eeuw aan weerszijden huizen voor de Utrechtse welgestelden verrezen. In de Tweede Wereldoorlog moest de Maliebaan ongevraagd onderdak bieden aan kantoren van o.a. de NSB en verschillende onderdelen van het Duitse leger, zoals de Sicherheitspolizei en Wehrmachtkommendatur. De Maliebaan werd tijdens de bezetting ook wel ‘Unter den Linden’ genoemd. Na de oorlog ontwikkelde de Maliebaan zich tot een kantorenallee, totdat recentelijk de eerste gezinnen terugkeerden om de grote huizen hun oude bestemming weer terug te geven.

In 1979 stemde de Utrechtse gemeenteraad in met een opmerkelijk plan. Er moesten aan de westzijde van de Maliebaan tussen de op gelijke afstand geplante iepen en linden bronzen beelden komen. Het idee voor een beeldenroute, het project Beelden aan de Maliebaan, was afkomstig van verzamelaar en Robeco Groep-directeur Theo Scholten, destijds lid van de Utrechtse Gemeentelijke Adviescommissie voor Beeldende Kunsten. Hij zou later bekendheid krijgen als stichter van het beeldenmuseum Museum Beelden aan Zee in Scheveningen. Scholten stelde voor om beelden van uitsluitend vrouwelijke kunstenaars te plaatsen, want volgens hem telde ons land opvallend veel goede beeldhouwsters. De Maliebaan moest in de toekomst een doorlopend eerbetoon brengen aan het vrouwelijk element in de Nederlandse beeldhouwkunst. Tevens stelde Scholten: ‘Wij kunnen en mogen op deze wijze best waarmaken dat we leven in de eeuw van de vrouw!’ Dat was een kolfje naar de hand van kunstenares Maja van Hall, een ander commissielid. Zij stond pal voor de positie van de vrouw en voelde zich betrokken bij de feministische beweging. De gemeente Utrecht dacht in eerste instantie aan tien beelden. De totale kosten van het project zouden ongeveer 600.000 gulden bedragen, een bedrag dat ten laste moest komen van het Fonds voor Verrijking van het Stadsbeeld met Kunstwerken. Na het akkoord benadrukte het College van B & W het unieke karakter van de Maliebaan. Het plaatsen van kunstwerken die speciaal voor deze omgeving werden vervaardigd of uitgezocht, zouden dit karakteristieke stadsgezicht nog eens extra verfraaien. De overweging van B & W eindigde met de woorden: ‘De allure van de Maliebaan krijgt hierdoor een extra accent. Anderzijds vormt de Maliebaan door zijn geheel eigen karakter de ideale achtergrond voor het plaatsen van passende kunstwerken.’ De eerste beelden konden in 1982 worden geplaatst (beelden van Fioen Blaisse, Willy Blees, Eja Siepman van den Berg en Theresia van der Pant). In de toenmalige dependance van het Centraal Museum aan de Maliebaan, het Fentener van Vlissingen-huis, sprak burgemeester Vos-van Gortel de betrokkenen toe en werd er geklonken op het succes van het nieuwe kunstproject. Bij de oorspronkelijke tien beelden zou het niet blijven. Het laatste beeld kon in 1994 aan het ’lint’ worden toegevoegd en dat was nummer 17.

Voor de Tweede Wereldoorlog waren in Nederland vrouwen die van beeldhouwen hun beroep maakten op de vingers van ‘één hand te tellen. Kunstenares Charlotte van Pallandt was zo’n uitzondering. Het zware mannenberoep zou niet geschikt zijn voor vrouwen. Na 1945 keerde het tij. Er werden tientallen vrouwelijke beeldhouwers opgeleid, ambachtelijk geschoold in het klassieke academische onderwijs. Zij zouden allen hun eigen weg gaan en uitdrukking geven aan uiteenlopende stijlopvattingen, en minstens zo verschillend waren hun inspiratiebronnen. Fioen Blaisse, die als één van de eerste kunstenaars van de gemeente Utrecht een opdracht kreeg, ontwikkelde een geheel eigen beeldtaal. Voor de Maliebaan maakte zij ‘Schrijdende danseres met tamboerijn’ dat herinneringen echoot van een reis naar Tunesië. In de Noord-Afrikaanse woestijn zag zij danseressen die in extase zich dansend achterover bogen.

De Utrechtse beeldhouwster Willy Blees was ook één van de beeldhouwsters van het eerste uur. Zij vormde, in eerste instantie in gips, een zittende vrouwenfiguur met opgeheven armen waarvan dankzij verregaande abstrahering de essentiële vormen zijn overgebleven. Collega en generatiegenoot Theresia van der Pant zocht haar motieven letterlijk dicht bij haar atelierwoning, namelijk om de hoek in de Plantagebuurt, in Artis, Zij koos in haar zoektocht naar plasticiteit vrijwel altijd een dier en ging telkens een stap verder in de abstrahering die haar beelden kenmerken. Voor Utrecht liet zij zich in 1983 opnieuw door de natuur inspireren. In het poëtische beeld ‘Opwaartse vlucht’ gaat het om twee ranke zwanen, sterk geabstraheerde dieren met grote vleugels waarbij het accent op de compositie is komen te liggen en niet op een realistische weergave. In de tijd dat kunstenares Eja Siepman van den Berg zitting nam in de plaatselijke kunstcommissie kon een geheel ander beeld aan het ‘lint’ worden toegevoegd, namelijk een bronzen fantasiewezen van Lotti van der Gaag. Dit abstract-expressionistische kunstwerk, een bestaand beeld uit 1953 getiteld ‘De Denker’, kreeg een prominente plaats op de hoek van de Maliebaan en de Nachtegaalstraat. Gaandeweg kregen jongere kunstenaressen opdracht om een kunstwerk voor de Maliebaan te maken. Judith Pfaeltzer vervaardigde in 1988 de bronzen sculptuur ‘Slapende’, dat de overgang uitdrukt van gewicht naar gewichtloosheid. Op geabstraheerde wijze is met het materiaal brons (ruw en glad) een langwerpige, liggende figuur weergegeven, verzonken in een massief, rechthoekig blok. De veelzijdige Helen Frik maakte in 1992 het okerkleurige bronzen beeld ‘.. and life just goes on’, haar eerste ‘voltooide openbare buitenopdracht’, zoals zij haar beeld omschreef. Het is een schijnbaar abstract werk waarin verschillende herkenbare vormen zijn verwerkt, zoals hondenpoten en een vogelnestje. In het beeld wilde Frik het ‘voortduren van een uitbundig en gevarieerd leven’ uitbeelden.

Met dank aan Peter ter Veer, die in 2006-2007 in ‘Nobel Magazine’ uitgebreid aandacht schonk aan de meeste Maliebaan-beelden.

footer anchor